
Er is een legende dat de Taoïstische priester (in sommige geschriften monnik weer anderen schrijven over een kluizenaar) Chang San Feng (13e eeuw) van de berg Wu-Tang Tai Chi Chuan heeft uitgevonden. Volgens de legende zag hij op een dag een gevecht tussen een slang en een kraanvogel (in sommige geschriften staat een vogel). Dat gaf hem de inspiratie zijn relatief harde Shaolin Kung Fu te wijzigen in een zachtere Wu-Tang stijl die later werd als het huidige Tai Chi Chuan. Chang San Feng was de eerste meester die afzag van externe trainingmethode, zoals het harde van handen door het oefenen op stootzakken en door de handen in bakken met korreltjes steen te steken c.q. te slaan, het harden van de schenen door tegen palen aan te trappen en het ontwikkelen van spierkracht door zware gewichten te dragen en te heffen. Maar de interne methodes benadrukten zoals door adembeheersing het kanaliseren en visualiseren van Chi. Een ander opvatting stelt dat Tai Chi Chuan het eerst ontwikkeld werd door Chen Wang Ting aan het eind van de Ming- en het begin van de Chingdynastie (1628-1736). Hij was de grondlegger van de Tai Chi Chuan traditie die door de Chenfamilie werd doorgegeven. Het is niet zeker of Chen Wang Ting Tai Chi Chuan heeft uitgevonden, maar het is duidelijk dat hij veel heeft bijgedragen aan de filosofie ervan. Naast deze twee gangbare opvattingen is een andere mening dat Tai Chi Chuan rond het eind van de Liang- en het begin van de Chendynastie (550-560) ontstond, weer een andere opvatting is dat het uit de T’angdynastie (705-762) stamt. Deze theorieën zijn niet zo belangrijk. Kortom, als men geen nieuw bewijsmateriaal ontdekt over de oorsprong van Tai Chi Chuan kunnen we niets met zekerheid weten.